Plattegrond Belgenkamp

Een Belgisch dorp op de hei

De Duitse inval in België in het begin van de Eerste Wereldoorlog bracht bijna een miljoen Belgen ertoe naar Nederland te vluchten. De eerste vluchtelingen werden in de Legerplaats Oldebroek opgevangen maar na twee maanden moest men zoeken naar een betere oplossing.

Burgemeester C.W.A. Baron Mackay had aan de Commissaris van de Koningin door gegeven dat Nunspeet (gemeente Ermelo) onafzienbare heidevlakten had voor een vluchtoord. Net als vele andere vluchtoorden bouwde men dit Belgische dorp binnen een maand en werd Nunspeet een toevluchtsoord voor duizenden vluchtelingen. Bijna 7000 Belgische vluchtelingen hebben in het vluchtoord gewoond terwijl het dorp Nunspeet maar 3000 inwoners had in die tijd.

De vluchtelingen die in de vluchtoorden Oldebroek en Nunspeet werden opgenomen, waren niet vrij om te gaan en te staan waar ze wilden. De vluchtoorden waren begrensd met een omheining van prikkeldraad en werden bewaakt door militairen. Alleen met een verlofpas kon je het vluchtoord uit.

Alle voorzieningen waren aanwezig die ook in een gewoon dorp te vinden zijn. Het Vluchtoord was verdeeld in verschillende wijken en de houten woonbarakken kregen de namen van het Belgische of Nederlandse koningshuis, van dichters, schilders en belangrijke Nederlandse personen. Er was een kerk, recreatiezaal (Tivoli), bibliotheek, winkel, postkamer, wachtlokaal voor de marechaussee bij de ingang, kleding- en schoenmakerij.

Verder waren er scholen, een crèche en een centrale keuken met eetzalen, waslokalen en badgelegenheid, ziekenhuizen en een polikliniek. Het dorp is voorzien van een waterleiding en energiecentrale. In het vluchtoord staat een Rooms Katholieke kerk. In deze kerk werden de kinderen gedoopt en deden zij de communie en het vormsel. Er werden ook processies gehouden. In 1917 kwam het Kerkgebouw uit het Vluchtoord Ede erbij.

Dagelijks leven

Het was niet de bedoeling dat de vluchtelingen in het vluchtoord zich gingen vervelen of zich lui gedragen; er moest wel gewerkt worden! Vooral de jongere vluchtelingen waren echter niet erg gemotiveerd. De Nederlandse leiding klaagde over de geringe werklust van de Belgen. Later veranderde dit: de vluchtelingen werden beloond met geld en dat werkte wel.

Alleen met toestemming kon men buiten het Vluchtoord werken. Veel vluchtelingen hadden genoeg te doen in het vluchtoord zelf. Er werd gekookt, schoongemaakt, kleding genaaid en gewassen, kinderen en zieken werden verzorgd. Magazijnen moesten worden beheerd en er waren allerlei onderhoudswerkzaamheden en reparaties van de barakken, de waterleiding en het elektriciteitsnet. Voor dit werk kreeg men een lage vergoeding.

Eind 1915 kwamen er drie werkplaatsen in het vluchtoord die zowel werk als een opleiding aanbieden: in de eerste werkplaats worden vloerkleedjes gemaakt, in de tweede werkplaats vlechtwerk; pantoffels; matten en in de derde werkplaats speelgoed.

De informatie en beelden op deze pagina zijn afkomstig van het Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe, met dank aan Ad Sulman en Els van Nieuwenhuijzen. Op de foto’s hieronder zie je de waszaal, het aardappels schillen, de reinigingsdienst en de etensploeg veldkeuken.

Scholing

Onder de vluchtelingen zijn veel kinderen. Die moeten ondanks de oorlog natuurlijk wel naar school! Een bijkomend probleem was dat veel Waalse kinderen uit België alleen maar Frans spraken. In de vluchtoorden werden daarom al snel scholen voor kinderen ingericht. Veel onderwijzers en leraren waren ook gevlucht, dus aan Belgische meesters en juffen was er geen tekort.

Voor de kleintjes tussen de drie en zes jaar waren er crèches en bewaar- of kleuterscholen. Na het beëindigen van de lagere school konden de kinderen naar een vakschool of naar een middelbare school. Op de vakscholen leerden de kinderen timmeren, schilderen, houtbewerken, boetseren, naaien, kantklossen, smeden, breien of beeldhouwen.

Belgische kinderen zijn leerplichtig tot 14 jaar, maar al snel werd deze leeftijd in de vluchtoorden verhoogd naar 16 jaar. Kinderen die heel erg hun best deden, konden prijzen winnen. Ze kregen bijvoorbeeld wat zakgeld of extra kleding. Veel volwassenen waren ook niet naar school geweest of ze hadden maar heel weinig onderwijs gehad. Daarom gingen veel van hen ’s avonds naar school om te leren lezen en schrijven of naar de vakschool om een beroep te leren.

Volwassenen konden Vlaams, Frans, muziek, tekenen, houtbewerken, naaien en breien leren. Er was ook tijd voor ontspanning en feestdagen werden ook gevierd.

Ziekenzorg

Toch kwamen er in het vluchtoord, net als in een vluchtelingenkamp in onze tijd, epidemieën voor. Kinderen waren nog niet ingeënt tegen bijvoorbeeld de mazelen en vluchtelingen die van andere vluchtoorden zoals Oldebroek naar Nunspeet kwamen, namen virussen mee. In de eerste weken werden veel vluchtelingen ziek doordat ze met veel mensen tegelijk in één ruimte leven.

De kou en vochtigheid van de winter hielpen ook niet mee en de barakken waren onvoldoende verwarmd. Wel werden er barakken ingericht voor zieke mensen. Ieder dorp in het vluchtoord kreeg zijn eigen voorzieningen. Dit bleek echter niet efficiënt en daarom werd tegen het einde van 1915 de ziekenzorg gereorganiseerd. In plaats van al die afzonderlijke ziekenbarakken kwam er één hospitaal: het Wilhelminaziekenhuis. Daarin waren aparte afdelingen te vinden voor vrouwen, mannen en kinderen.

Veel overleden Belgen liggen begraven op de begraafplaats aan de Eperweg 22, daar staat een door Belgen gemaakt en geschonken monument. Vanaf 1 maart 1919 werd het Vluchtoord afgebroken. Voor 15 juni moesten de vluchtelingen uit de kampen zijn. Per trein gingen ze bijna allemaal terug naar België.