Belgisch dorp in Nunspeet
Door het uitbreken van de ‘Grote Oorlog’ (de Eerste Wereldoorlog 1914-1918) en de Duitse inval in België in augustus 1914, vluchtten grote aantallen Belgische burgers om aan de oorlogswreedheden te ontkomen naar het neutrale Nederland. Na de val van Antwerpen op 10 oktober 1914 kwamen meer dan een miljoen Belgen naar Nederland. In Oldebroek, nu ’t Harde, werden de eerste vluchtelingen ondergebracht in de lege kazernes en paardenstallen van de Legerplaats Oldebroek. Ze werden vervolgens opgevangen in scholen, fabrieken, kazernes en bij particulieren. Voor de overblijvende vluchtelingen, die zelf niet in hun onderdak konden voorzien, werden er op last van de Nederlandse regering op diverse plaatsen vluchtoorden gebouwd. Ook wel aangeduid als ‘Belgische dorpen’. Burgemeester C.W.A. baron Mackay liet aan de Commissaris van de Koningin weten dat er in zijn gemeente ‘onafzienbare heidevlakten’ waren om een kamp te bouwen voor ‘een onnoemelijk aantal personen’. Binnen een maand werd op het terrein, waar nu deze rotonde en de achterliggende woonwijk liggen, een barakkenkamp met scholen, een kerk, badgelegenheid en recreatiezalen geplaatst. Verder was er een winkel, postkamer, wachtlokaal voor de Marechaussee bij de ingang, kledingmakerij, schoenmakerij en een centrale keuken. Ook was er plaats voor drie scholen, een crèche, eetzalen, waslokalen, ziekenhuizen en een polikliniek.
Meer Belgen dan Nederlanders
Net als vele andere vluchtoorden werd dit Belgische dorp in een maand opgebouwd. Alle voorzieningen die men ook in een gewoon dorp kan vinden waren aanwezig. De verschillende houten woonbarakken kregen de namen van het Belgische of Nederlandse koningshuis, dichters, schilders en belangrijke personen. Na een kort verblijf op de Legerplaats Oldebroek bij ’t Harde gingen de eerste 1000 Belgische vluchtelingen op 1 december 1914 naar Nunspeet. Inmiddels waren er toen ook al ongeveer 2500 Belgische vluchtelingen gearriveerd. Bij het opheffen van het vluchtoord in Ede in 1917 werden de inwoners daarvan naar Nunspeet overgebracht. Het vluchtoord was oorspronkelijk gepland voor 13.000 vluchtelingen. In Nunspeet woonden uiteindelijk bijna 7.000 mannen, vrouwen en kinderen in een immens barakkenkamp. Vier jaar lang telde Nunspeet tweemaal zoveel Belgen als Nederlanders.
De hoofdzakelijk katholieke Belgen leidden hun eigen geestelijk leven. Het waren vooral de Belgische pastoors en priesters die als geestelijk verzorger in het kamp werkten. Daarnaast gaven Belgische nonnen les op de scholen. Bijna alle vluchtelingen, jong en oud, die in het Vluchtoord Nunspeet woonden kregen onderwijs.
Op de foto’s hieronder zie je de naai- en kantschool, een plattegrond van het totale kamp en de etensploeg
Sinterklaas en siertuinen
In het vluchtoord stond een Rooms Katholieke kerk. In deze kerk werden de kinderen gedoopt en deden zij de communie en het vormsel. Er werden ook processies gehouden. Het vieren van Kerstmis door kinderen op de zondagsschool werd vermeld in het weekblad ‘Ons leven’ dat in de vluchtoorden Nunspeet en Ede werd verspreid. Naast de gebruikelijke Nederlandse en Belgische feestdagen (o.a. Sinterklaas) waren er allerlei andere vormen van vermaak, zoals onder begeleiding wandelen buiten het vluchtoord. Bewoners die van tuinieren hielden legden voor de slaapbarakken siertuinen aan. In het vluchtoord was een theatergebouw genaamd Tivoli waar zowel het Vlaams- als Waalsgezelschap toneelstukken opvoerden. Voor de fanfare en blaaskapel waren er blaasinstrumenten en piano’s.
Naast de werkzaamheden in het vluchtoord hielpen Belgen mee de huidige Eperweg te verharden. De etensploeg bracht de middagmaaltijd naar de arbeiders.
Op de foto’s hieronder zie je de blaaskapel, een feestelijke processie, de intocht van Sinterklaas en een toneelgroep